In de Egyptische mythologie met zijn veelheid aan goden is door de priesters zelf enige ordening aangebracht. Als gevolg daarvan is een aantal enneades ontstaan, groepen van negen goden en godinnen, meestal in een stamboom ondergebracht. Daarbij was het getal negen een heilig en symbolisch getal dat ook kon staan voor 'alle' goden; de Egyptenaren gaven het veelvoud namelijk aan door middel van drie, en negen werd opgevat als het veelvoud van het veelvoud. 'Negen' dient dus niet altijd letterlijk genomen te worden. De Enneade van Thebe bijvoorbeeld bestond uit vijftien goden. De belangrijkste is de Enneade van Heliopolis, ook wel de Grote Enneade genoemd. Aan het hoofd hiervan stond Atoem, de schepper- en zonnegod. Zijn kinderen Shu en Tefnoet brachten de aardgod Geb en de godin van de hemel Noet voort, en dezen waren weer de ouders van Osiris, Isis, Nephthys en Seth. In een aantal gevallen werd Horus hier als tiende god aan toegevoegd, soms als vijfde generatie (kind van Osiris en Isis) ofwel als vijfde kind van Noet. Al in de Piramideteksten van het Oude Rijk bijvoorbeeld is spraken van de vijf kinderen van Noet. Eeuwen later vertelde Plutarchos dat de zonnegod Helios (zoals de Grieken de zonnegod Re noemden) de godin Rhea (de Griekse benaming voor Noet) vervloekte, waardoor zij niet op één van de 360 dagen van het jaar haar kinderen ter wereld kon brengen. Hermes (in het Egyptisch Thot) voegde daarop vijf dagen aan het jaar toe (de vijf schrikkeldagen van de Egyptische kalender), en op die dagen werden de vijf kinderen van Noet geboren. Naast de Grote Enneade was er ook een Kleine Enneade, waarvan de samenstelling echter wisselt. De Kleine Enneade van Heliopolis omvatte onder meer Horus, het kind van Isis, Anoebis, Maät en Thot. Daarnaast kende men nog een andere Kleine Enneade met onder anderen de Kinderen van Horus en de kinderen van Chentechetai.