glossariumclose

Lille

Lille.jpg

Geschiedenis van het Instituut voor Papyrologie en Egyptologie van de Universiteit Charles de Gaulle Lille-3 en haar collectie



De stichter van het Instituut voor Egyptologie: Pierre Jouguet

Pierre Jouguet was docent aan de Universiteit van Lille en toekomstig directeur van het Frans Archeologisch Instituut in Cairo (IFAO). In 1902 stelde hij voor een instituut te stichten om de vondsten te herbergen die sinds 1901 van zijn opgravingen in Midden Egypte en in de Fayyum bij Medinet Ghoran en Medinet Nahas - het oude Magdola. Aan het eind van 1902 werd het instituut officieel gesticht door de faculteit Schone Kunsten en het bestuur van de Universiteit van Lille. In januari 1903 werd het plechtig ingewijd door de beroemde archeoloog Theophile Homolle, voormalig directeur van de Ecole d'Athenes en vertegenwoordiger van de Academie Letteren en Schone Kunsten.

Jouguets bedoeling met de stichting van het Instituut was om de deelname van Frankrijk en de Universiteit van Lille in de zoektocht naar Griekse papyri te vergroten. Dit speurwerk had op dat moment zijn hoogtepunt in Egypte bereikt; alle grote naties waren op zoek naar Griekse papyri. Jouguets doel werd met succes bereikt, zoals blijkt uit de grote hoeveelheid papyri in zowel Grieks als Demotisch die tussen 1901 en 1903 werden ontdekt en door het Instituut voor Papyrologie tussen 1921 en 1928 gepubliceerd zouden worden.

Pierre jouguet bracht niet alleen papyri mee naar het Instituut maar ook de voorwerpen die gevonden waren terwijl men naar teksten zocht. Deze voorwerpen stammen uit verschillende perioden. Op deze manier werd de verzameling verrijkt met een predynastische Egyptische vaas, een schisten palet van uitstekende kwaliteit, een zeldzaam fragment van een magisch ivoren voorwerp uit het Middenrijk, en vele voorwerpen uit de Grieks-Romeinse graven. Deze gestage instroom van voorwerpen werd in 1903 onderbroken, toen het verboden werd vondstassemblages mee te nemen; de voorwerpen moesten nu in Egypte blijven.

De impuls die haar stichter aan het Instituut gegeven had, moedigde ook plaatselijk talent aan. De eerste studenten waren Paul Collart en Henri Henne, die in Lille Griekse papyrologie studeerden, gevolgd door Henri Sottas die de Demotische papyri bestudeerde. Deze bloeiperiode werd onderbroken door de Eerste Wereldoorlog en de invasie in 1914. Pierre Jouguet vertrok naar Parijs om nooit meer terug te keren. Henri Henne nam zijn plaats in als directeur van het Instituut zodra de faculteit Schone Kunsten te Lille het Instituut kon heropenen. Zijn beleid was een voortzetting van dat van Jouguet, en stelde de universiteit van Lille in staat deel te nemen aan opgravingen in de Nijlvallei, in het bijzonder in Tell Edfou in Boven Egypte van 1921 tot 1924. In 1939 zouden de opgravingen onderbroken worden door de Tweede Werreldoorlog.



Verdere toevoegingen aan de collectie

De Franse Archeologische Expeditie naar Soedan werd begonnen in 1953. Deze werd gefinancierd door de 'Direction Generale des relations Culturelles, Scientifiques en Techniques' van het ministerie van Buitenlandse Zaken, en geassocieerd met het CNRS (URA 9). In 1960 werd Jean Vercoutter, een pionier op het gebied van archeologisch onderzoek in Soedan, aangesteld als hoofd van de expeditie. In 1961 werd hij benoemd tot Professor aan de Universiteit van Lille-3, en blies hij de traditie van het Instituut voor Papyrologie en Egyptologie van Lille (IPEL) om contact te onderhouden met archeologisch veldwerk nieuw leven in. Ook zette hij zijn eigen onderzoek in Soedan voort. Jean Vercoutter deed het Instituut herleven. Hij doceerde geschiedenis, archeologie en Egyptische taal, stichtte het blad CRIPEL (cahiers de Recherche del'Institut de Papyrologie et d'Egyptologie de l'Universite de Lille) en trok nieuwe generaties studenten Griekse Papyrologie, Egyptologie en Soedanologie aan, die hij vervolgens betrok in zijn grootschalige archeologische projecten in Soedan.

Tussen 1960 en 1964 verschoof zijn aandacht van de site Kor, waar hij sinds 1953 had gewerkt, naar twee sites die bedreigd werden door de aanleg van de Aswan High Dam. De eerste van deze twee, Aksha, ligt vlakbij de grens tussen Egypte en Sudan. De opgegraven structuren bevatten een tempel van Ramses II, een Meroitische begraafplaats en kleine begraafplaatsen van de A- en C-groep.

De tweede site, Mirgissa, ligt tegenover de Tweede Cataract. Het is een rijke vindplaats, bestaande uit een begraafplaats van de Kermabeschaving, een stad met diverse begraafplaatsen, en een versterkt gebied met een schrijn voor Hathor erin. Behalve de voorwerpen die in deze verschillende contexten gevonden werden, moet ook de ontdekking van een zogeheten 'deposit' van excecratieteksten vermeld worden.

De Soedanese regering past de regels voor de verdeling van vondsten liberaal toe, en dankzij deze vrijgevigheid is het merendeel van de voorwerpen in de collectie van deze twee sites afkomstig.

Jean Vercoutter werkte ook op de site Sai, dat op een eiland ligt. De overblijfselen van iedere beschaving in de Soedanese Nijvallei, van de oude Steentijd tot de moderne tijd, zijn op deze bijzondere vindplaats aan te treffen.

In 1977 werd Jean Vercoutter aangesteld als directeur van het IFAO in Cairo. In Lille werd hij opgevolgd door Adolphe Gutbub, die weer opgevolgd werd door Professor Dominique Valbelle, de huidige directeur van IPEL. Zij staat aan het hoofd van de onderzoekseenheid verbonden met het CNRS aan de Universiteit van Lille-3 (URA 1275), met archeologisch onderzoek in Egypte en de Sinai. Francis Geus, hoofddocent en voormalig student en medewerker van Jean Vercoutter, is al enige jaren haar assistent. Brigitte Gratien, sinds 1993 directeur van onderzoeksproject URA 1275, heeft sinds 1969 in Sai en Mirgissa gewerkt. Momenteel graaft zij op in Gism el-Arba in Soedan.

Opgravingen zijn niet de enige manier om de collectie van nieuwe voorwerpen te voorzien. Dankzij een eenmalige gift van de Universiteit van Lille-3 kon onlangs een aantal papyri worden aangeschaft. De vrijgevigheid van een persoonlijke schenking zorgde ervoor dat in 1976 de Vandier Papyrus bij de collectie kwam. In datzelfde jaar werd door de steden Lille, Roubaix en Tourcoing publiekelijk fondsen geworven, zodat een groep demotische papyri kon worden aangeschaft. Het regiobestuur van Nord-Pas de Calais heeft ook bijgedragen tot de verzameling door een groep papyri uit de koptische periode te doneren. Tenslotte moet ook een gift aan het Instituut in 1990 van de Ecole des Arts Plastiques genoemd worden. Deze gift bestond uit een aantal Koptische textielfragmenten. De enige aanwijzing omtrent de herkomst van deze textielen is een handgeschreven briefje dat erbij zat: 'Als geschenk gegeven door een opgraver in Beneden Egypte of Midden Egypte aan het begin van de twintigste eeuw (?) aan de directeur van de Ecole des Beaux-Arts, die ze heeft doorgegeven aan de bibliotheek'.