William Matthew Flinders Petrie (1853-1942) kwam voor het eerst naar Egypte in 1880, zevenentwintig jaar oud. Geïnspireerd door de op de maten van de piramiden ontwikkelde theorieën van Piazzi Smyth, was hij vastbesloten door middel van nauwkeurige opmetingen de waarheid daarvan aan te tonen. Zijn waarnemingen leidden echter tot een tegenovergestelde conclusie. Deze tegenvaller vormde het begin van Petrie's succes als archeoloog; het boek dat hij schreef over zijn onderzoek bezorgde hem een reputatie die hij kon aanwenden om van de pas opgerichte Egypt Exploration Fund een opdracht voor opgravingen te verkrijgen.
In 1883 keerde hij terug naar Egypte en na tien jaar van opgravingen in verschillende plaatsen, besloot Petrie zich te wijden aan de vroegste fase van de Egyptische geschiedenis. Hij was vastbesloten aan te tonen dat het volk dat de impuls voor de ontwikkeling van de Egyptische beschaving had gegeven uit Poent was gekomen en in 1893 begon hij een onderzoek naar sporen van de aankomst van dit volk op de westoever van de Nijl tegenover Koptos, vlakbij Naqada. Petrie's aanvankelijke hypothese met betrekking tot het volk uit Poent bleek niet houdbaar, maar hij ontdekte wel een enorme begraafplaats waar mensen ongemummificeerd begraven waren in foetus-positie, hetgeen nog niet eerder in Egypte was aangetroffen. Hoewel Petrie aanvankelijk dacht aan een datering in de Eerste Tussenperiode, bleek hem al snel dat eerder aan de 1e dynastie of de Predynastieke Periode gedacht moest worden. Later vond Petrie in het gebied tussen Dendera en Abydos nog meer van dergelijke begraafplaatsen. Nu waren opgravingen er in Petrie's tijd vooral op gericht zoveel mogelijk objecten te verzamelen voor musea en privé-verzamelaars, waarbij geen enkele aandacht werd geschonken aan het conserveren van sites of het archiveren van data. Vanaf het begin van zijn carrière was Petrie echter doordrongen van het belang van elk detail voor de reconstructie van het leven in het Oude Egypte. Zijn zorgvuldige wijze van opgraven en catalogiseren was nieuw binnen de Egyptologie en werd al snel een werkwijze die door anderen gevolgd zou worden. Door de gevonden objecten, voornamelijk aardewerk, nauwkeurig te observeren en te rangschikken in volgorde van ontstaan, ontwikkelde hij bovendien een dateringsmethode voor de Predynastieke Periode die decennia lang standaard is gebleven.