Deze plaats in Syrië aan de rivier de Orontes lag op het snijpunt van de hoofdroutes van Egypte naar Noord-Syrië, Klein-Azië en de Eufraat. Het is vlakbij deze plaats dat in 1285 v. Chr. de befaamde slag om de controle over Syrië plaatsvond tussen het Egyptische leger van Ramses II en het Hittitische leger onder aanvoering van Moewatallis. Deze slag had voor het Egyptische leger desastreus kunnen uitpakken: door een list wist Moewatallis de Egyptische legerleiding ervan te overtuigen dat de Hittieten zich nog in Noord-Syrië bevonden, waarop het uit vier divisies bestaande Egyptische leger langs de Orontes verder noordwaarts trok. Nadat de eerste divisie met Ramses II aan het hoofd een kamp had opgeslagen ten noordwesten van Kadesj, vielen Hittitische strijdkrachten die zich schuil hadden gehouden achter Qadesh, de tweede divisie in de flank aan. De derde en vierde Egyptische divisies waren op dat moment nog te ver weg om te hulp te kunnen komen en de tweede divisie werd verpletterd. Degenen die de slachting wisten te overleven, vluchtten in de richting van het Egyptische kamp, achtervolgd door Hittitische strijdwagens. Het kamp werd aangevallen door de Hittieten en ook de daar gelegerde eerste divisie leed hevige verliezen. In de chaos vluchtte de koning, waarschijnlijk naar het noorden. Op dat moment verscheen vanuit het westen een Egyptische eenheid die bij Na'aroena in reserve gehouden was, waardoor een totale nederlaag kon worden voorkomen. Onder dekking van de nacht verenigden degenen die nog in leven waren van de beide eerste divisies zich met de inmiddels aangekomen derde en vierde divisies. De volgende morgen kwam er een brief van Moewatallis, vermoedelijk met een uitnodiging voor een beslissende slag. De Egyptenaren besloten zich echter terug te trekken naar het Zuiden en verdere strijd te vermijden. Hoewel dit geen totale nederlaag betekende voor Egypte, aangezien de Hittieten er niet in slaagden de volledige controle over het gebied te krijgen, was het toch ook geen overwinning. De terugtocht naar Egypte werd echter gepresenteerd als een morele overwinning, waarbij de koning 'in vrede terugkeerde met zijn infanterie en strijdwagens' en de op zijn gunstigst gezegd niet erg heldhaftige rol van de koning werd omgesmeed tot een heldenrol, waarbij de koning met hulp van goddelijke krachten de vijand op de vlucht had gejaagd of in angst en beven had doen verstijven. Het 'gebed aan zijn vader Amon' dat door Ramses II zou zijn uitgesproken in de benauwenis van de strijd, is in zijn uitdrukking van een directe relatie tussen de koning en de god een voorbeeld van de persoonlijke vroomheid zoals die in het Nieuwe Rijk gestalte had gekregen.